Toepassingsgericht 2
T2 is het leerniveau waarbij je zelf een methode kiest en gebruikt om een probleem op te lossen. Bij het zoeken naar een geschikte manier om de vraagstelling aan te pakken, kun je heel goed verschillende leerstrategieën gebruiken. Je activeert al je voorkennis en spoort alle aanwezige hersenverbindingen aan.
Transformer
Bij de strategie transformer bedenk je verschillende situaties en invalshoeken bij voorbeelden uit de leerstof.
Voorbeeld: Antonie van Leeuwenhoek heeft door zijn (zelf)studie en onderzoek ontdekkingen gedaan die hebben bijgedragen aan de Wetenschappelijke Revolutie. Heeft de Wetenschappelijke Revolutie echter ook bijgedragen aan de ontdekkingen van Antonie van Leeuwenhoek? Hier draai je de redenering om en bekijk je dit onderwerp vanuit een andere invalshoek.
Voorbeeld: bij het bepalen van de betrouwbaarheid van een bron kijk je altijd vanuit verschillende invalshoeken naar de bron.
Stel je doet onderzoek naar de omstandigheden aan het front van militairen. Als de bron een persoonlijke brief is van een soldaat aan zijn vrouw, moet je rekening houden met verschillende invalshoeken: (1) Je verplaatst je in de man, (2) je verplaatst je in de vrouw, (3) je verplaatst je in het hoofd van de onderzoeker.
(1) Heeft de man een belang om bepaalde zaken wel of niet te vertellen?
(2) Wordt in de brief duidelijk hoe de vrouw over haar man denkt?
(3) Wanneer is de brief geschreven, onder welke omstandigheden, is de schrijver beïnvloed?
50-woorden-samenvatting
Gebruik twee kleuren markers. Lees de tekst (bijvoorbeeld een paragraaf( zorgvuldig door. Markeer hoofdzaken met één kleur en de voor jou onbekende begrippen met een andere kleur. Breng de hoofdzaken van de tekst terug tot een samenvatting van 50 woorden. Je mag hierbij natuurlijk ook woorden gebruiken die niet in de tekst staan.
Eigen woorden
Vertel de leerstof hardop na in je eigen woorden. Probeer in gewone taal uit te leggen wat je hebt geleerd. Dan zul je de leerstof zelf beter gaan begrijpen: je beide hersenhelften worden actief gebruikt, en je wordt gedwongen om één leerniveau hoger te denken
De eik
Maak een schema met bovenaan de hoofdonderwerpen. Hieronder zet je de bijbehorende deelonderwerpen; trek lijnen van deze deelonderwerpen naar de bijbehorende hoofdonderwerpen. Hoe verder je naar beneden gaat, hoe meer je op detail- en voorbeeldniveau komt. Hoger in het schema staan de meest algemene begrippen.
Markeren met kleuren
Werk met verschillende kleuren markeerstiften. Geef iedere kleur een betekenis en gebruik deze kleuren dan consequent op dezelfde manier. Bijvoorbeeld:Geel: tussenkopjes noteren met gearceerd het antwoord hierop.
-
Oranje: voorbeelden bij elk van de kernpunten
-
Groen: verbanden (oorzaak-gevolg)
-
Blauw: jaartallen en hoeveelheden
-
Roze: signaalwoorden
W-vragen
Als je snel duidelijkheid wilt krijgen over hoe een tekst in elkaar zit, kun je deze vragen gebruiken. Ze maken meteen de structuur en de rode draad duidelijk.
-
Wie / wat / waarom / waar / wanneer
-
Op welke wijze (=hoe)
Voorbeeld: stel bij elk tussenkopje in de paragraaf de 5 W-vragen en schrijf de antwoorden op die vragen op.